Het virus verantwoordelijk voor de Kattenziekte is het Feline Panleukopenia Virus. Het virus zorgt voor een ernstige afname tot vernietiging van de witte bloedlichaampjes. Het immuunsysteem wordt hierdoor ernstig verstoord waardoor andere virussen en bacteriën welig kunnen tieren.
Het veroorzaakt ernstige darminfecties en kan het zenuwstelsel beschadigen. Vooral kittens hebben weining overlevingskans bij besmetting als er niet onmiddelijk ingegrepen wordt.

Het virus is zeer besmettelijk en moeilijk uit te roeien. Niet alleen katten, maar ook marterachtigen (o.a. fretten) kunnen slachtoffer en besmettingsbron zijn.

De eerste symptomen zijn gebrek aan eetlust, depressie en koorts. De tweede koortspiek volgt binnen 24 uur en naast (zware) depressie en niet eten, gaan de dieren braken. Eerst nog half verteerd eten, daarna wit schuim en later geel door de inmenging van gal.

Mede door de hoge koorts en het braken, drogen de dieren erg snel uit en geraken ze uitgeput. Vaak worden deze symptomen aangezien voor vergiftiging omdat kattenziekte in Vlaanderen en Nederland slechts sporadisch voorkomt en het meestal bij een plaatselijke uitbraak blijft.

Opvallend tijdens de tweede koortspiek is, dat de dieren met hun buik plat op de vloer gaan liggen voor verkoeling en ontlasting van de ingewanden. Ze laten hierbij hun hoofdje tussen hun voorpootjes hangen. Ook word vaak gezien dat ze boven de waterbak hangen. Ondanks de grote dorst drinken ze niet, waarschijnlijk door de buikpijn en misselijkheid.

Beter is ook een infuus te laten geven door de dierenarts. Diarree volgt, die soms zwart, groen, of zelfs rood is. Door de heftige infectie aan de darmwand, kan deze loslaten. Hierdoor kan ook bloedarmoede worden veroorzaakt, wat voor kittens dodelijk kan zijn.

Dit is het acute beeld van kattenziekte. De peracute versie verloopt veel sneller en kan de meeste symptomen overslaan, zelfs de koorts.

Wanneer katten die zijn ingeënt aan een hoge infectiedruk worden blootgesteld, kunnen ze de subacute symptomen vertonen. Ze zijn wat sloom of apathisch en kunnen meerdere dagen diarree vertonen. Chronische klachten zoals diarree kunnen ook voorkomen door de beschadigingen aan het darmslijmvlies. De incubatietijd na contact met het virus is 2 tot 10 dagen.

Naast het klinische beeld van kattenziekte, zijn er ook verschillende testen om zeker te weten dat het gaat om kattenziekte. Zo kan de ontlasting worden onderzocht met een parvo-test of de witte bloedlichaampjes worden geteld in het bloed. Een bloedtransfusie zou zelfs nodig kunnen zijn.

Drachtige poezen kunnen natuurlijk ook geïnfecteerd raken. Meestal volgt spontane abortus. In de tweede helft van de dracht kunnen de kittens overleven. Ze lijken dan normaal ter wereld te komen.

Na 3 weken (wanneer ze beginnen lopen) kan het voorkomen dat ze een waggelende gang hebben, minder evenwicht hebben en makkelijker omvallen. Dit gaat niet meer over en wordt veroorzaakt door blijvende beschadigingen in de kleine hersenen. Het geeft geen gedragsveranderingen, de dieren zijn niet psychisch gestoord en kunnen prima huisdieren zijn (niet buiten!).

Hoe ernstig ziek het dier wordt, hangt af van veel factoren. De leeftijd, inenting, de hoeveelheid virus waarmee het dier in aanraking is geweest en natuurlijk de behandeling. Niet ieder dier is hetzelfde en zal ook niet hetzelfde reageren op de ziekte. Het is afhankelijk van de gezondheid van het dier en welke infecties of virussen nog meer de kop opsteken.

Zieke dieren moeten intensief verzorgd worden. Hier is vooral vocht toedienen zeer belangrijk. De symptomen dienen ook behandeld te worden (koortsremmers, antibiotica en eventueel toedienen van vitamines en/of glucose. Koorts en braken kosten enorm veel energie en zorgen voor lichamelijke uitputting.

Het virus is erg besmettelijk en is ook bijna niet dood te krijgen, ook niet met de meeste ontsmettingsmiddelen. Aangeraden wordt schoon te maken met Chloor (bleekwater: 1 deel bleekwater op 32 delen water). Dit zou het virus moeten doden. Chloor is levensgevaarlijk voor katten, dus alles goed naspoelen.

Alles wat een besmette kat afscheidt, is besmettelijk. Dus niet alleen ontlasting, braaksel, spuug e.d., maar ook haren, haarzakjes, huidschilfers en vlooien kunnen het virus dragen. Begrijpelijk dus dat het erg moeilijk is het onder controle te krijgen. Om de infectiedruk binnen een kattenpopulatie laag te houden, dienen zieke dieren apart gezet te worden. Ook door veelvuldig reinigen en ontsmetten kan de druk laag gehouden worden. Niet alleen kattenbakken, maar ook de vloeren, muren, eet- en drinkbakjes enz. moeten grondig gereinigd worden. Het is niet verstandig wanneer er kattenziekte heeft geheerst, voorlopig nieuwe dieren in huis te halen.

Ook voor katten die binnenshuis verblijven is een enting noodzakelijk aangezien bezoekers of baasje zelf mogelijke infectiebronnen kunnen zijn.

Dieren die de ziekte overleven, scheiden het virus extreem sterk uit gedurende 6 tot 8 weken na herstel. In mindere mate blijven zij tot zeker een half jaar tot een jaar besmettelijke stoffen uitscheiden. Ze zijn wel immuun voor kattenziekte, en zullen het dus naar verwachting nooit meer krijgen.